Technisch gezien, maakt de fotografie gebruik van de eigenschap waardoor bepaalde elementen met een duidelijke en snelle wijziging kunnen reageren op licht. Onder de eerste - en meest doeltreffende - elementen die hiervoor werden gebruikt, en nog steeds gebruikt worden, vindt men de zilverhalogeniden.
Zilverhalogeniden, ook wel halogeenzilverzouten genoemd, zijn verbindingen tussen zilver en een halogenide, dus bromide, chloride, jodide, of fluoride. Zilver als dusdanig wordt weinig gebruikt in de fotografie (daguerreotypes); meestal wordt het eerst opgelost in salpeterzuur om zo zilvernitraat-kristallen te verkrijgen die in vele vloeistoffen oplosbaar zijn en dus gemakkelijk verwerkt en met andere elementen verbonden kunnen worden. Het zilvernitraat is relatief ongevoelig voor licht. Om deze gevoeligheid te verhogen, wordt het verbonden met een halogeenzout, onder andere met chloor dat gemakkelijk te vinden is in zee- of tafelzout onder vorm van chloride.
De pioniers van de fotografie gebruikten dus in eerste instantie zilverchloride
(zilvernitraat + natriumchloride) als bestanddeel met een snelle zwartwording door de inwerking van licht.